Schrijven 1

https://www.youtube.com/watch?v=-TxE3SDpDFo

DAT VIND IK. MAAR WIE BEN IK?

Ontwerper is een leuk vak hoor. Je hoort me absoluut niet klagen. Maar schrijven en m'n mening verkondigen vind ik nog leuker. De combinatie is ook leuk, dat heb ik een tijdje iedere dag op facebook gedaan en doe ik in de boekjes, die verschijnen als er weer genoeg materiaal is. Zou het iets van m'n opa zijn die dominee was of van m'n vader, die ook overal een mening over had en graag schreef?

Hoe dan ook. Zo'n site, nu gevuld met veelal oude verhalen, leek me een goeie plek om los te gaan.

Maar eens kijken of het gaat werken ...

 

PANNEKOEKEN

M’n vader was een ontzettend leuke man. Er schoot me een mooie anekdote te binnen. We gingen eten in ‘het Volkshuis’ in Zutphen. Pannekoeken met een hele club. In het restaurant werken allerlei mensen, die het in de ‘gewone’ horeca niet zouden redden. Syndroom van Down, mongolen, bijvoorbeeld. Heel charmant.

De bestellingen opnemen is al een feest. De ober van die avond, kon schrijven en dat zou hij doen ook. Voluit, een pannekoek met spek en stroop’ en bij de volgende 'een pannekoek met kaas’ en bij de daaropvolgende weer ‘een pannekoek met spek en stroop’. Heb je haast, ga er niet eten, zou ik zeggen. Anders wel.

Ze waren heerlijk in ieder geval en uiteindelijk had ook iedereen de goeie. Kom er maar eens om in een hippe Amsterdamse gelegenheid.

 

Toen de hele club z’n pannekoeken, ijsjes en/of koffie op had, vroeg m’n vader de rekening. De ober liep weg en sloeg achter in het café aan het rekenen, geholpen door de baas. Toen ze klaar waren kwam hij naar onze tafel en zei: ‘tweeënzeventig euro twintig’ (ofzo). Geen ‘dat is dan...’ ervoor, of nog erger “dat wordt het ...’

Pa pakte vijfenzeventig euro uit zijn portomennee en gaf ze aan hem; ‘het is goed zo, de rest is voor jou.’

De ober zei niets, draaide zich om en liep, met z’n wat bozige loopje weg. Halverwege stond hij stil, draaide zich om en kwam teruglopen.

“Dan krijg ik nog wel twintig cent van je!”

“Ah ja, tuurlijk”, reageerde m’n vader, pakte het en gaf het hem.

Weg was de ober weer. Dat was rechtgezet..

HOMO'S

Stuk in m’n krant, met als kop: ‘homo’s zijn ziek’. Het was een rabbijn die dat zei en er stond een foto naast. Lachen.

Ik keek er met de jongens naar. Stel, je zet een foto van ... of ... of ... (namen van wat homoseksuele vrienden) naast een foto van de diepgelovige Jood. Vervolgens vraag je je af wie er gelijk heeft. De te serieus kijkende man in het zwart, met het rare mutsje, de dreadlocks langs z’n hoofd en het gelovige baardje of ....?

De een leeft gewoon z’n leven, doet geen vlieg kwaad en vindt het waarschijnlijk prima als mensen er voor kiezen om te serieus kijkend, in het zwart, met een raar mutsje, de dreadlocks langs het hoofd en zo’n gelovig baardje rond te lopen. De ander vindt homo’s ziek en weet ik wat al niet meer. Geloven is iets uit de vorige eeuw(en). Er zijn teveel dingen voorgevallen om nog een geloof serieus te nemen.

 

Ooit waren er wijze mannen, die bedachten dat het goed zou zijn om wat regels op te stellen, die er voor konden zorgen dat het geen zooitje werd. Zoals bij de Christenen de stenen tafelen bijvoorbeeld. Gij zult niet doden, niet vreemdgaan, andermans bezit niet begeren en meer zulks. Niks mis mee. Als iedereen zich daar een beetje aan houdt, heb je een stuk minder gedoe. Maar om te voorkomen dat het volk ‘says who’ zou denken, werd er wat hocus pocus omheen bedacht. Vinden de mensen mooi. Hemel en hel. Engelen, duivels, heilige rivieren, volkeren en dieren. En kleding. Zwart, wit, oranje. Mutsjes, baarden, kettingen.

 

Het lullige is dat we (lees: westerlingen) op een gegeven moment ook met nogal straffe hand de wereld rond zijn gegaan om te vertellen dat mensen in God moesten gaan geloven. Lullig om nu weer overal langs te gaan met de mededeling dat dat niet waar was. “Sorry, foutje!” Wat dan te doen? Beetje afzwakken eerst maar eens?

“Vergeet vooral niet zelf na te blijven denken”.

Jaren geleden stond ik op een mooie zomeravond, het

touwtjespringtouw, samen met een lantarenpaal rond

te draaien. “in spin ...”. Staan er ineens twee jonge gasten

naast me. Veel te warm, in het zwart, gekleed. Of ze met me over God mochten praten. Ja hoor, daar had ik best ff zin in.

‘Zijn die kinderen van u?” vroeg een van de getuigen.

“Nou, niet allemaal gelukkig, alleen die twee mennekes”

“Zou u uw kinderen ook na u dood willen blijven zien?

“Kan dat?”

“Alleen als u God, als de enige ware in uw hart sluit” ... ofzo. Tering, dat gastje was hooguit vijfentwintig.

“... dus als ik in jouw god geloof mag ik m’n kinderen na m’n dood zien en anders niet?”

“Dat geloven wij, ja.”

“Sorry, maar dan vind ik die God een ontzettende eikel.”

Dat is toch wel heel kinderachtig flauw van ‘m, niet?! Als hij dat echt zou kunnen regelen zou het toch wel zo fideel zijn om het voor iedereen te doen. Dat hele voor-wat-hoort-wat principe lijkt me nogal menselijk gedacht. Daar moet zo’n god toch boven kunnen staan. “Ik heb geen zin meer.” zei ik en weidde me weer aan het touwdraaien, daar was de klad door alle commotie een beetje in gekomen.

GOEIE DOELEN

 

Als ondernemer word je er wel eens gek van, hoewel de bedoeling natuurlijk goed is. Goeie doelen willen tegenwoordig dat je ‘automatisch overschrijft’. Al is het maar 5 euro per maand, wat dan toch zestig euro per jaar is en wat je nooit meer stopzet omdat dat zo’n gedoe is. Privé kun je nog zien, tegen wie je het hebt, zakelijk gaat het via de telefoon en kan er aan de andere kant van de lijn dus ook een student met de voeten op tafel zitten. Daar doe ik niet aan mee. Ik heb zelf een paar doelen uitgekozen om aan te doneren. Als die toch nog bellen, dreig ik om die reden af te haken.

 

Privé is nog lastiger. Kwamen ze vroeger aan de deur met een collectebus waar je een knaak in kon gooien om daarna terug naar je biertje te gaan, nu sturen ze allemaal vrolijke jonge mensen tijdens het eten, die je zo’n automatische overschrijving proberen te ontfutselen. “Als u niet meer wilt, kunt het te allen tijde opzeggen hoor!” Not.

 

Laatst zaten we te eten in de tuin, werd er gebeld. Kom maar achterom, riep m’n zoontje. Een frisse jongen van een jaar of achttien kwam de tuin in.

“Goedenavond. Eet smakelijk. Mijn naam is Harm-Jan, ik ben van het leger des Heils.”

Ik keek blijkbaar op een manier die ‘m ontmoedigde, maar Karin, mijn vrouw is een gewillig slachtoffer voor alle goede doelen. Ik herhaal: álle! Stichting Aap, Leni ‘t Hart en zelfs Cliniclowns, kwam ik laatst achter.

 

Ook MS, wil ik niet op die ‘aan-de-deur-automatische-overschrijving-manier’.

“Heb ik al”, zei ik laatst tegen de man die aanbelde en vroeg of automatisch aan de MS-stichting wilde over gaan maken.Dat was gemeen, sorrie. Maar het voelde raar om eerst een helse tocht, met rollator, naar de voordeur te maken, om vervolgens voor m’n eigen, al duur genoeg ziekte, te moeten betalen.

 

Harm-Jan gooide er een schepje bovenop.

“Wat liggen hier veel ballen in de tuin, zijn jullie voetballers, jongens?”

“Ja”, antwoordde de oudste, “maar ... het leger des Heils, dat is toch zo’n ruige motorclub!?” Nadat hij het verschil tussen Heil en hell had uitgelegd is Harm-Jan maar vertrokken, we lagen allemaal dubbel, dit werd ‘m niet.